Vrijdag 14 mei 2020 heeft de Grote Kamer van Beroep van het Europees OctrooiBureau (EOB) uitspraak gedaan in zaak G 3/19 waarbij zij heeft bevestigd dat het besluit van het EOB om geen octrooien meer te verlenen op essentieel biologische producten juridisch geldig is.
De Grote Kamer van Beroep heeft met dit besluit haar eerdere uitspraak over de uitleg van artikel 53 (b) Europees Octrooiverdrag herzien. Zij doet dit op basis van een dynamische interpretatie van de bepaling, die op grond van de verklarende notitie van de Europese Commissie over de Biotechrichtlijn nu anders moet worden uitgelegd. Op grond hiervan komt de Grote Kamer tot de conclusie dat de door het EOB geïntroduceerde uitvoeringsregel 28 (b) geldig is en blijft.
Er geldt echter geen terugwerkende kracht voor deze regel, zodat octrooien die zijn ingediend voor 1 juli 2017 geldig blijven of alsnog verleend kunnen worden. Octrooien op producten van essentieel biologische processen ingediend na 1 juli 2017 zullen worden afgewezen.
De Grote Kamer baseert haar beslissing zoals gezegd op de notitie van de Europese Commissie, maar ook op de vrij unanieme positie van de lidstaten die vertegenwoordigd zijn in de Raad van Bestuur van het Europees Octrooibureau en het belang van een harmoniseerde uitleg op het grondgebied van deze lidstaten. De meeste van die lidstaten hebben de interpretatie immers op nationaal niveau geïmplementeerd. Ook wordt verwezen naar de resoluties van het Europees Parlement en de diverse Amicusbrieven. De Grote Kamer lijkt hiermee de breed gedragen opvatting in deze kwestie in de Europese politiek en maatschappij te onderkennen en te hebben betrokken in deze beslissing.
Bron: Plantum.nl