“Bewaren om het product in de juiste conditie te houden gebeurt altijd met behulp van lucht .” Johan Nijssen van Agrofocus ging in op bewaren van peen tijdens een bijeenkomst van Vollegrondsgroente.net. Agrofocus is een adviesbureau dat zich bezig houdt met advisering en inrichting van bewaarloodsen en koelcellen voor agrarische producten. Met de opmerking over lucht als transportmiddel van koude en vocht maakt Nijssen duidelijk dat de juiste conditie van bewaard product niet een eenvoudige activiteit is maar dat er kennis en inzicht nodig is om die juiste conditie te realiseren.
Optimale luchtverdeling
Omdat lucht gebruikt wordt voor het handhaven van de juiste bewaarcondities is een goede luchtverdeling een eerste vereiste. De luchtstromen moeten geen hinder ondervinden van obstakels. Een optimale luchtverdeling begint bij het stapelen van de kisten. Nijssen geeft een aantal aandachtspunten voor een goed stapelpatroon: zorg voor voldoende en overal gelijke ruimte tussen de kisten. Verschillen in ruimte zorgen voor onregelmatige luchtverdeling. Afgesloten spleten tussen de rijen zijn uit den boze. Uiteraard moeten er voldoende ruimte tussen de kisten en de verdamper zijn. In geval van een schuin dak moet overal voldoende ruimte zijn. Ook bij het laagste deel van het plafond. Een goede maatvoering van de cel wordt dus bepaald door de eisen voor een goed stapelpatroon en het soort kist dat gebruikt wordt.
Ideale temperatuur
Uiteraard heeft Nijssen adviezen over het bewaarregime. Een belangrijk aandachtspunt tijdens het bewaarregime is de schakeldifferentiatie. Daarmee wordt bedoeld het verschil tussen de luchttemperatuur waarbij de
koeling wordt ingeschakeld en de temperatuur waarbij deze weer wordt uitgeschakeld. Een kleine differentie geeft een mooi gelijkmatige luchttemperatuur met heel veel schakelingen. Een grote differentie geeft veel schommelingen in de luchttemperatuur met weinig schakelingen. De luchttemperatuur verandert veel sneller dan de producttemperatuur. Er mag dus wel wat schommeling in de luchttemperatuur zijn. Temeer als men bedenkt dat iedere inschakeling van de koeling leidt tot meer vochtverlies.
Daarnaast is het belangrijk dat de temperatuur van het product zo gelijkmatig mogelijk is. Daarbij merkt Nijssen op “dè temperatuur bestaat niet” en hanteert hij het begrip ‘overtemperatuur’. Overtemperatuur is het verschil tussen de temperatuur aan de buitenkant en het centrum van de kist. Wanneer bedacht wordt dat de lucht gestuurd wordt om het product op temperatuur te brengen, is de consequentie dat er altijd overtemperatuur is. Immers de warmte gaat van binnenin de kist naar de buitenkant van de kist en wordt daar overgedragen op de lucht. Tijdens de stroming langs de kisten warmt de lucht dus op. Er zijn dus altijd warmere en koudere plaatsen in de koelcel. Daarbij is de ideale temperatuur dus een relatief begrip. Maar naar die ideale temperatuur moet wel gestreefd worden. Bij een grote spreiding in producttemperatuur zal men meer moeten circuleren (de verdamperventilatoren langer laten draaien). Alleen door meten kan men erachter komen of er te veel, te weinig of voldoende gecirculeerd wordt. Dat is bij iedere partij anders en ook per jaar kan dat enorm verschillen. Te weinig circuleren is niet goed, maar teveel ook niet. De ventilatoren nemen stroom op en brengen warmte in de cel die ook weer weg gekoeld moet worden.
Koudemiddelen
Over bewaring kan niet worden gesproken zonder ook wat te zeggen over koudemiddelen en de wetgeving. Daar zijn een aantal zaken actueel. De koude middelen R12 en R22 zijn al verboden omwille van beperking van de aantasting van de ozonlaag. Huidig beleid is gericht op beperking van het broeikaseffect. Dat wordt gemeten in Global Warming Points. Daarin wordt een tweesporenbeleid gevolgd. Vanaf 2017 zijn middelen met een GWP van meer dan 2.500 verboden (bijvoorbeeld R507A en R404A). Gerecycled koudemiddel bijvullen mag nog wel tot 2030. Vanaf 2022 mogen alleen middelen gebruikt worden met een GWP van minder dan 150. Het tweede spoor is een quota regeling waarbij binnen het totaal volume quota mag worden uitgewisseld.
Bedrijfsspecifiek
Wat nu te doen in geval van inrichting en aanpassing van installaties. Bij installaties van meer dan 250 tot 300 KW is ammoniak de meest voor de hand liggende toepassing van koudemiddel. Daaronder kan propaan/CO2 of CO2 een goede keuze zijn. Voor kleinere capaciteiten valt de keuze toch vaak op middelen met een GWP van minder dan 2.500.
Nieuwe koudemiddelen met minder dan 150 GWP zijn in ontwikkeling. Groot zorgpunt daarbij is de brandbaarheid van deze producten. Voor elke specifieke situatie moet een goede afweging gemaakt worden. De energiebesparing, de benodigde capaciteit en de periode waarin de koelinstallatie wordt gebruikt zijn allemaal van belang. Daarnaast zijn er subsidiemogelijkheden die ook mee kunnen spelen in de beslissing om te vervangen. Een bedrijfsspecifiek rekensommetje is noodzakelijk en moet gemaakt worden.
Na de oogst van de peen begint het bewaren. Dat vraagt om veel inzicht in de installatie, de activiteit van het product en de manier van koelen. Een goede beheersing van de bewaring kan onbedoelde verdamping en dus opbrengst verlies tegen gaan. Ook bewaren vraagt een specifiek vakmanschap.
Ulko Stoll
Global Warming Points
Het koudemiddel R404A heeft een GWP van 3.780. Eén kg R404A staat gelijk aan een CO2 uitstoot van 3.780 kg. Dat is ongeveer de uitstoot van een afgelegde afstand van 40.000 km met een middenklasse benzine auto.