In de printuitgave Van de Grond stond een verslag van het onderzoeksprogramma Duurzame bladgewassen. Eén van de objecten was het stimuleren van natuurlijke vijanden om luizen te verminderen. In de proef zijn Gaasvliegen uitgezet in de bloemenrand en poppen van zweefvliegen in het perceel. Er is een verschil tussen de gaasvlieg en de zweefvlieg.

Zweefvlieg (Episyrphus balteatus)

Zweefvliegen zijn middelgrote insecten, met een opvallende geel-zwarte lichaamstekening, lijkend op die van een wesp. Ze steken niet. De larven van de zweefvliegen voeden zich met bladluizen. De volwassen Zweefvliegen kunnen preventief worden ingezet mits er voedsel in de vorm van bloemennectar en/of stuifmeel aanwezig is. Anders dan bijen gebruiken zweefvliegen deze voedingsstoffen alleen voor hun eigen behoeften, niet om de larven te voeden. De meeste zweefvliegen hebben een korte tong en daarom zijn ze vooral te vinden op bloemen waarin de nectar niet te diep ligt, zoals composieten en schermbloemen. De larven van de Episyrphus balteatus zijn 10 tot 20 mm lang, hebben een zacht, transparant lichaam en lijken op naaktslakken. De poppen lijken op taps toelopende slakkenhuisjes.

Levenscyclus en werkzaamheid
De larve van de Episyrphus kan tot de verpopping, na één tot twee weken, 400 tot 700 bladluizen verorberen. Tijdens de jacht bewegen de larven zich met een schommelend bovenlichaam voort, zoekend naar hun prooi, die zij vervolgens met speeksel vasthouden en uitzuigen.

De larven zijn al vanaf een temperatuur van 8ºC actief. Een relatieve luchtvochtigheid boven de 60% heeft een positief effect op de werkzaamheid van de Episyrphus-larven. Als aan alle voorwaarden is voldaan komen de geleverde poppen komen binnen circa 5 dagen uit en kunnen na 6 tot 8 dagen de eerste eieren worden verwacht.

Inzet en dosering
De Episyrphus balteatus kan ingezet worden tegen alle soorten bladluis op planten met een glad oppervlak. De planten moeten wel nectar en stuifmeel voortbrengen als dagelijks voedsel voor de zweefvliegen. Gezien de grote mobiliteit van de zweeflieg is het aantal uitzetpunten van ondergeschikt belang. Het is wel belangrijk dat het op droge plekken wordt uitgezet. In de bladgewassenproef is de zweefvlieg uitgezet in de bloemenrand 10 dagen na het planten.

Gaasvliegen (Chrysopidae)

De verschillende soorten gaasvliegen bereiken een lichaamslengte tot ongeveer twee centimeter en een vleugelspanwijdte van ongeveer drie centimeter. Alle soorten hebben verhoudingsgewijs grote en transparante vleugels met enigszins gelijkvormige vleugelcellen waaraan de Nederlandse naam te danken is. Ondanks de grote vleugels zijn alle soorten slechte vliegers die een fladderende vlucht hebben. Het borststuk en het achterlijf worden in rust geheel onder de vleugels

geborgen maar aangezien de vleugels transparant zijn is het lichaam altijd goed zichtbaar. Gaasvliegen bezitten relatief grote, bolle ogen die vaak een metaalachtige glans hebben. Wereldwijd zijn er ongeveer 1200 soorten gaasvliegen bekend, waarvan er ongeveer 20 in België en Nederland voorkomen. Regelmatig wordt een nieuwe soort ontdekt of wordt de indeling (taxonomie) van de gaasvliegen aangepast aan recente inzichten. Verschillende bronnen geven betreffende de taxonomie van de gaasvliegen soms verouderde informatie.

Levenscyclus en werkzaamheid

Een Chrysoperla vrouwtje legt honderden kleine eieren met een snelheid van 2 tot 5 per dag. De eieren van de gaasvlieg zijn ovaal en worden door het vrouwtje aan de onderkant van bladeren en in de buurt van de bladluishaarden gelegd. De eieren zijn in het begin lichtgroen maar worden in een later stadia grijs. De eitjes komen uit binnen 3 tot 6 dagen en de vraatzuchtige larve van ca. 1 millimeter lang is geboren. Een volwassen exemplaar is groen van kleur. Indien er geen voedsel (stuifmeel en honingdauw) meer aanwezig is in de planten zullen de volwassen exemplaren wegvliegen het is dus belangrijk om in de gaten te houden of er nog voldoende Chrysoperla gaasvliegen aanwezig zijn. De totale levenscyclus is bij de juiste omstandigheden zo’n 4 weken. Bij hogere of lagere temperaturen wordt de voortplanting van de Chrysoperla carnea sterk beïnvloed.

Inzet en dosering

De volwassen gaasvliegen eten zowel bladluizen als nectar en stuifmeel van planten. De wormachtige larven leven voornamelijk van bladluizen. Gaasvliegen worden hierdoor gezien als zeer nuttige insecten, zowel de larven als de volwassen insecten. De Chrysoperla carnea is een gaasvlieg die wordt ingezet als biologisch bestrijdingsmiddel tegen bladluis. De volwassen Chrysoperla carnea vliegen eten stuifmeel en honingdauw en zijn niet roofzuchtig, maar de larven staan bekend als uitermate vraatzuchtig en voeden zich met wel 70 verschillende insectsoorten. De inzet van Chrysoperla is uitermate geschikt voor een acute bestrijding van bladluis en is geschikt voor laagblijvende gewassen. In de bladgewassenproef is de Gaasvlieg wekelijks uitgezet in het gewas


	

Deel dit bericht